Overzicht van de prehistorie – deel 1 paleolithicum
In deze reeks artikelen wordt aandacht besteed aan de prehistorie van Nederland. In elk artikel zal één van de archeologische periodes kort worden beschreven. Het eerste deel gaat over het paleolithicum.
Prehistorie
De prehistorie is de periode in de menselijke geschiedenis vóór de geschreven bronnen. De oudste geschreven bronnen dateren uit de late ijzertijd of Romeinse Tijd, afhankelijk van het betreffende gebied. In ons land duurt de prehistorie tot aan de Romeinse Tijd.
De prehistorie is verdeeld in afzonderlijke periodes. Het begin en het einde van een periode wordt bepaald door een aantal factoren, zoals economische ontwikkelingen of ontwikkelingen in de materiele cultuur.
Het eerste deel van de prehistorie heet de steentijd. Mensen in de steentijd maakten gereedschap van vuursteen en andere soorten steen. De steentijd omvat de oude steentijd, midden steentijd en nieuwe steentijd. De benamingen die in de archeologie worden gebruikt zijn paleolithicum (paleo= oud, lithos= steen), mesolithicum (meso= midden) en neolithicum (neo=nieuw).
Het paleolithicum omvat een lange periode van 2,4 miljoen jaar, waarin er relatief weinig veranderde. In het mesolithicum en in het neolithicum volgde ontwikkelingen elkaar steeds sneller op.
Paleolithicum
Het paleolithicum begint 2,5 miljoen jaar geleden en eindigt 9000 v. Chr. Het is opgedeeld in drie periodes: oud, midden en jong. Deze indeling is gebaseerd op de materiële cultuur, dat wil zeggen de objecten die terug zijn gevonden van verschillende culturen uit die periode. In het oud-paleolithicum vormden vuurstenen vuistbijlen het belangrijkste werktuig. In het midden-paleolithicum werd de Levallois-techniek ontwikkeld, waardoor men vuursteen kon bewerken op een gunstiger manier dan voorheen. In het jong-paleolithicum werden er voornamelijk vuurstenen klingen gemaakt.
Klimaat en IJstijden
Het paleolithicum was een periode van ijstijden. Het was een lange periode van kou, afgewisseld met warme tussenperiodes. In de koude periodes was er in Nederland een open vegetatie met nauwelijks tot geen bomen. Nederland maakte onderdeel uit van een grote vlakte waar kuddedieren doorheen trokken op weg naar hun zomer- of winterterritorium. In de warme tussenperiodes kon het soms warmer zijn dan tegenwoordig. Nederland was toen rijk aan bossen waar standwild in leefde.
Door de kou werd er veel water opgeslagen in de vorm van landijs in Scandinavië. Tijdens de één na laatste ijstijd, de Saale-ijstijd, was de hoeveelheid landijs zo groot dat het tot halverwege Nederland reikte. Als gevolg van al dat landijs lag de zeespiegel ongeveer 100 meter lager dan tegenwoordig. Dit betekent dat het Noordzeebekken tussen Nederland en Engeland grotendeels droog lag. Op deze droge vlakte, doorsneden met enkele rivieren, hebben ook mensen en dieren geleefd. De laatste ijstijd, de Weichsel-ijstijd, bracht geen landijs naar Nederland, maar zorgde tijdens de koudste periodes wel voor een bar en koud klimaat.
Culturen
In Nederland zijn heel weinig vondsten bekend uit het paleolithicum. De vondsten die bekend zijn, zijn bijna altijd vuurstenen objecten.
Neanderthalers
Het bekendste gereedschap van de Neanderthalers is de vuistbijl. Vuistbijlen worden regelmatig gevonden, bijvoorbeeld op zandgronden en in akkers.
De eerste vondsten in Nederland dateren van 300.000 jaar geleden en zijn afkomstig van Neanderthalers. Het gaat om gereedschap van vuursteen en botten van neushoorns waar met vuursteen aan is geschraapt. Waarschijnlijk betrof het een klein kampement waar de neushoorns ter plekke zijn geslacht. Er zijn verder weinig sporen van Neanderthalers in Nederland, maar door vondsten uit omringende landen weten we wel dat er Neanderthalers hebben geleefd.
Botten van Neanderthalers zelf zijn tot nu toe niet gevonden in Nederland, al is er één uitzondering. In 2001 is er op het strand een schedelfragment gevonden van een mannelijke Neanderthaler. Het fragment is afkomstig uit het Middeldiep in de Noordzee. Wie weet worden er in de toekomst nog wel meer vondsten gedaan.
Na de aanwezigheid van Neanderthalers lijkt Nederland lange tijd onbewoond geweest. Met het aanbreken van de Weichsel-IJstijd was het te koud om er te leven. Pas toen het klimaat gunstiger werd vanaf 12.500 v. Chr., kwamen de eerste moderne mensen naar Nederland. De eerstvolgende sporen van menselijke aanwezigheid zijn gevonden in Zuid-Nederland en komen van de Magdaléniencultuur.
Magdalénien en Sweikhuizen
Een belangrijke vondst uit de tijd van de Magdaléniencultuur werd gedaan in Sweikhuizen. Sporen in de grond lijken onderling de structuur van enkele hutten te vormen. De structuren bestaan uit stenen die in een cirkel zijn neergelegd. Ook zijn er vuurplaatsen binnen en buiten de cirkels gevonden. Waarschijnlijk waren de hutten gemaakt van takken en huiden, en hebben de stenen gediend om de huiden op hun plaats te houden. Binnen de cirkels zijn ook duizenden stukjes vuursteen gevonden. Er is dus volop vuursteen bewerkt.
De cirkels zijn de eerste aanwijzingen van woonstructuren in Nederland. De reconstructie van de Paleolithische hut die we hebben gebouwd in het Oertijdpark, is gebaseerd op deze opgraving. Wilt u meer weten over de reconstructie van de paleolithische hut, kijk dan eens bij dit artikel van Hunebednieuwscafé https://www.hunebednieuwscafe.nl/2015/12/rendierjagershut-nieuw-jasje/
Hamburgcultuur
Uit het Paleolithicum kennen we verder nog de Hamburgcultuur en de Federmessercultuur.
De Hamburgcultuur leefde deels gelijktijdig met de Magdaléniencultuur, maar in een ander gebied. Het leefgebied van de Hamburgcultuur strekte zich uit van Noord-Nederland tot Polen en Scandinavië. Vindplaatsen van deze cultuur zijn gevonden bij onder andere Gasselte, Havelte, Ureterp en Oldeholtwolde. In totaal zijn er 70 vindplaatsen bekend in ons land. Veruit de meeste vondsten bestaan uit vuursteen, maar er is er ook oker en bewerkt barnsteen gevonden.
Ten tijde van de Hamburg- en Magdaléniencultuur leefden er ongeveer 500 mensen in Nederland. De vindplaatsen bevinden zich bijna allemaal op de hoge zandgronden in de buurt van water zoals rivieren en beekjes. De hoge zandgronden waren aantrekkelijke plekken om een kamp op te slaan (denk bijvoorbeeld aan de Hondsrug). Zo zat men droog bij hoog water, had men een goed overzicht over het gebied en had men een bron van drinkwater op een degelijke afstand.
Federmessercultuur
Rond 12.000 v. Chr. brak er een warmere periode aan. Daarmee veranderde het landschap tot een meer bosrijke omgeving, waar standwild leefde. Het aangename klimaat bracht de mensen van de Federmessercultuur naar ons gebied. Het leefgebied van deze cultuur omvatte het grootste gedeelte van Noordwest-Europa. Er zijn vindplaatsen bekend in Een, Exloo en Eext. De warmte was echter van korte duur. Ongeveer 1000 jaar later werd het weer kouder en trokken de mensen weg, op zoek naar een warmer gebied waar meer voedsel te vinden was. Aan het eind van het paleolithicum, als de periode van ijstijden voorbij is, kennen we nog de Ahrensburgcultuur.
Voedsel en jagen
De mensen in het paleolithicum waren rendierjagers. Ze trokken achter kuddes wilde dieren aan, die elke lente en herfst wisselden van zomer- en winterterritorium. Men jaagde daarnaast ook op andere dieren zoals vis en gevogelte. Het vleesrijke dieet werd aangevuld met planten, vruchten en noten. Er zijn jachtgereedschappen gevonden die dateren uit het jong-paleolithicum, zoals speren, harpoenen en pijlen en bogen.
Bronnen:
- Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 2005.
- Van Ginkel, E. & L. Verhart. Onder onze voeten. Amsterdam, 2009.
- www.geologievannederland.nl/fossielen/zoogdier-beschrijvingen/neandertaler
Tekst: Nikky Kruithof