Overzicht van de prehistorie – deel 2 mesolithicum
In deze reeks artikelen wordt aandacht besteed aan de prehistorie van Nederland. In elk artikel zal één van de archeologische periodes kort worden beschreven. Het tweede deel gaat over het mesolithicum.
Mesolithicum
Het mesolithicum begint rond 9000 v. Chr. en eindigt 5300 v. Chr. Deze periode is wederom onderverdeeld in drie periodes: vroeg, midden en laat. In het vroeg- en midden-mesolithicum zijn microlieten het gangbare gereedschap. Dit zijn kleine scherpe afslagen van vuursteen, bewerkt in allerlei vormen, veelal hergebruikt van grotere stukken gereedschap. In het laat-mesolithicum werden met name veel trapeziumvormige stukken vuursteen gebruikt. Het mesolithicum wordt ook wel de tijd van de jagers-verzamelaars genoemd.
Klimaat
Het mesolithicum begint als de laatste ijstijd, de Weichsel-ijstijd, eindigt. De temperatuur steeg waardoor het landijs in Scandinavië begon te smelten. De zeespiegel steeg op den duur soms wel 2 meter per eeuw. Het Noordzeebekken stroomde weer vol met water, waardoor Engeland een eiland werd.
In het mesolithicum was de gemiddelde zomertemperatuur ongeveer 18 tot 20 graden, dat is warmer dan tegenwoordig. De open vegetatie verdween en er kwamen bossen voor in de plaats. In het begin waren dit voornamelijk berken en naaldbossen, later kwam daar hazelaar bij en nog later iep, eik, linde en els. Door de vernatting begon in het noorden veen te groeien. Er trokken geen rendieren meer door Nederland. In de bossen leefde standwild
zoals wilde zwijnen, bruine beren, herten, elanden en bevers.
Culturen
Vondsten uit het begin van het mesolithicum lijken in uiterlijk en techniek sterk op elkaar. Daarom is het moeilijk om verschillende culturen van elkaar onderscheiden. In het midden-mesolithicum kwam daar verandering in, omdat per regio de onderlinge verschillen in de materiële cultuur toenamen. We kunnen in deze periode onderscheid maken tussen een groep die in het noorden van Nederland leefde en een groep die in het zuiden leefde.
Er zijn veel vindplaatsen bekend waar sporen zijn gevonden van mensen uit het mesolithicum. Deze sporen dateren met name uit de tweede helft van het mesolithicum. De vindplaatsen zijn allemaal gelegen op hoge zandgronden. De vondsten bestaan uit bewerkt vuursteen, vuurplaatsen en heel soms ook gereedschap van bot en gewei. Botresten blijven op de zandgronden meestal niet bewaard.
Bijzondere vondsten
Er zijn een paar heel bijzondere mesolithische vondsten gedaan in ons land. Eén daarvan is een schedel van een hond uit het vroeg-mesolithicum. Honden zijn in het paleolithicum gedomesticeerd in Oost-Europa en later ook in ons gebied. Deze hondenschedel is de oudste die in Nederland gevonden is. De schedel is bewaard gebleven door uitzonderlijk gunstige bodemomstandigheden.
De beroemde kano uit Pesse dateert uit 7500 v. Chr. (midden-mesolithicum). De kano is gemaakt van dennenhout en is met behulp van vuur uitgehold. Het vaartuig is bijna drie meter lang.
Het mannetje van Willemstad is een eikenhouten beeldje dat rond 5300 v. Chr. is gemaakt (laat-mesolithicum). Het beeldje is 12,5 cm hoog en werd in 1968 gevonden in een veenlaag bij Willemstad. Het is één van de oudste vormen van kunstuiting in Nederland.
Bergumermeer
Heel bijzonder is de vondst van enkele hutplattegronden. In Bergumermeer zijn 5 of 6 structuren te onderscheiden die een afmeting hebben van 5 x 7 meter. De structuren vormen cirkels in de grond waar grote stenen omheen lagen, waarschijnlijk bedoeld om de randen van de hut aan de grond te verstevigen. Bij de cirkels zijn vuurplaatsen gevonden en een heleboel resten vuursteen. Er bestaat twijfel over de interpretatie van deze structuren, maar als dit daadwerkelijk hutten zijn geweest zouden er 25 personen in geleefd kunnen hebben.
In het Oertijdpark staat een reconstructie van een dergelijke mesolithische hut. We weten niet zeker hoe de hutten er uitzagen. Deze reconstructie laat één van de mogelijkheden zien.
Grafgebruik
De oudste graven die in Nederland bekend zijn, dateren uit het mesolithicum. Er zijn in deze periode zowel crematies als inhumaties gevonden, o.a. bij Mariënberg. Sommige graven bevatte zelfs grafgiften. In één van deze graven zijn de skeletresten van Trijntje gevonden, een vrouw van rond de 50 jaar. Een reconstructie van Trijntje is te zien in het Rijsmuseum van Oudheden in Leiden.
Voedsel
Door het warme klimaat trokken rendieren naar het noorden en gingen mensen over op het eten van standwild. Dit betekent dat men geen trekkend bestaan meer hoefde te leiden. Standwild bleef namelijk waar het was. Men verplaatste zich nu met de seizoenen mee, om per periode de beste plek voor voedsel te vinden. In de lente jaagde men op zalm en steur in de rivieren, in de herfst verzamelde men noten en vruchten in de bossen en in de winter joeg men op pelsdieren. Wild was het hele jaar door beschikbaar.
Door het gebrek aan botresten is er geen slachtafval gevonden, waardoor we weinig weten over wat deze mensen voor vlees aten. Dit is gelukkig wel bekend door vondsten uit het buitenland. Hierdoor weten we dat men wilde dieren at zoals eland, edelhert, oerrund en sporadisch een rendier. In de overblijfselen van oude vuurplaatsen zijn verkoolde resten van hazelnootdoppen gevonden. Daardoor weten we zeker dat er hazelnoten werden geconsumeerd.
In het volgende artikel komt het neolithicum aan bod.
Bronnen:
– Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij. Verleden Land. Amsterdam 1981.
– Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.). Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 2005.
– http://www.rmo.nl/onderwijs/museumkennis/verhalen/het-mannetje-van-willemstad
– http://www.vergetenverhalen.nl/2015/09/21/trijntje-de-oudste-mens-van-nederland
Tekst: Nikky Kruithof