Overzicht van de prehistorie – deel 3 neolithicum
In deze reeks artikelen wordt aandacht besteed aan de prehistorie van Nederland. In elk artikel zal één van de archeologische periodes kort worden beschreven. Het derde deel gaat over het neolithicum.
Neolithicum
Het neolithicum begint rond 5300 v. Chr. met een hele belangrijke verandering, namelijk de introductie van voedselproductie. In het Nabije Oosten werd voor het eerst graan gecultiveerd en schapen en geiten werden er gedomesticeerd. Dit pakket aan kennis van akkerbouw en veeteelt verspreidde zich langzaam door heel Europa en kwam ook in Nederland terecht. De eerste boeren in ons land zijn onderdeel van de Lineair Bandkeramiek (LBK) die zich vestigden op de vruchtbare lössgrond in Limburg. Het neolithicum eindigt rond 2000 v. Chr. met de introductie van brons.
Typische vondsten uit het neolithicum zijn geslepen bijlen en hamers.
Klimaat
In het neolithicum is het nog steeds gemiddeld 2 graden warmer dan tegenwoordig. In het noorden van het land is er veel veengroei ontstaan waardoor het grotendeels ontoegankelijk werd voor mensen. De fauna bestond uit bruine beren, bevers, otters, tuimelaars, zeehonden en bruinvissen. Bossen waren talrijk, al werd er steeds meer gekapt om plaats te maken voor akkerbouw. Door het kappen van bos ontstonden de eerste heidevelden. Op de zandgronden groeiden loofbossen met eik en beuk.
Cultuur vroeg-neolithicum
De LBK-boeren die zich hadden gevestigd Zuid-Nederland waren slechts een klein onderdeel van een groot cultuurcomplex in Midden-Europa. Met hen arriveerde het boerenbedrijf als kant-en-klaar pakket uit het Nabije-Oosten, waar het was ontstaan. De boeren waren dus immigranten die hun kennis meebrachten.
In het noorden van Nederland leefden nog geïsoleerde groepjes jagers/verzamelaars. Het duurt nog tot het eind van het neolithicum voordat ook die groepen akkerbouw en veeteelt gaan bedrijven.
Huizen
Van deze cultuur zijn een aantal huisplattegronden gevonden. Om een woning te bouwen werd met name eikenhout gebruikt. De muren waren gevlochten met wilgentenen en besmeerd met leem. De boerderijen waren 8 tot 35 meter lang en geschat wordt dat ze 5 meter hoog waren. De boerderijen waren noordwest gericht en de hoofdingang zat aan de zuidoostkant. Een boerderij ging 25 tot 35 jaar mee.
Boerderijen stonden bijna altijd in groepjes van 2 tot 5 stuks. In Elsloo is een grotere nederzetting gevonden die uit 20 huizen bestond. Dit zal voor die tijd een bijzonder groot dorp zijn geweest. In elke boerderij leefden 3 tot 5 volwassenen en een stel kinderen. In een grote nederzetting konden dus wel 100 tot 200 personen geleefd hebben.
Voedsel
De eerste gewassen die verbouwd werden, waren emmertarwe, eenkoorn en erwten. De eerste dieren die gehouden werden waren schapen en/of geiten (de botten van schapen en geiten vertonen onderling heel weinig verschillen, daarom is het lastig om ze juist te determineren). Later kwamen hier andere gewassen bij zoals bedekte gerst, en dieren zoals runderen en varkens. In de bossen werden akkers aangelegd. De akkers bestonden uit meerdere kleine veldjes die om de beurt werden gebruikt, om zo de grond niet volledig uit te putten. Het vee werd in de bossen gehoed.
Met het verbouwen van voedsel kwam er een einde aan het rondreizende bestaan van jagers/verzamelaars. Ze hoefden het voedsel niet meer achterna te reizen waardoor men in staat was zich op één plek te vestigen. De jacht op wild bleef nog wel van belang, net als visvangst. Ook werden er planten, noten en vruchten uit de natuur verzameld.
Bijzondere vondsten
Andere bijzondere vondsten uit de tijd van de LBK zijn gereedschappen van hout en bot, een waterput, een emmer van boombast, wat touw en enkele kammen van bot. Verder zijn er schaarse aanwijzingen voor het verwerken van wol.
Grafgebruik
Er zijn uit deze periode ook meerdere grafvelden gevonden. Eén van die grafvelden bestond uit 108 graven, met zowel crematiegraven als inhumatiegraven. Als grafgiften werden potten en maalstenen meegegeven aan vrouwen, mannen kregen gereedschap mee zoals bijlen. Sommige vrouwengraven zijn bestrooid met rode oker. Uit het buitenland kennen we als grafgiften ook sieraden gemaakt van bot, gewei en slakkenhuisjes. Uit de grafgiften is op te maken dat vrouwen op de akkers werkten en het aardewerk maakte; mannen hakten hout, verzamelden grondstoffen en verzorgden het vee. Voor het eerst is er te zien dat sommige mensen rijker of belangrijker waren dan anderen, vanwege de bijzondere grafgiften die in de graven gevonden zijn.
Vreedzaam?
In deze tijd verliep niet altijd alles vreedzaam. In Duitsland is een massagraf gevonden waar alle lijken met dissels om het leven zijn gebracht en zijn beroofd van hun kleren en eventuele bezittingen. In Oostenrijk zijn lijken gevonden die in een gracht waren gedumpt. Verder zijn er ook meerdere mensen om het leven gekomen door een pijlpunt in het lichaam. De pijlpunten zijn teruggevonden tussen de botten.
Cultuur midden-neolithicum
In het midden-neolithicum werd in het midden van Nederland het boerenbedrijf geïntroduceerd door de Swifterbantcultuur. In het zuiden leven dan de mensen van de Michelsbergcultuur. Van deze culturen is niet zoveel bekend.
Trechterbekercultuur
De Trechterbekercultuur is voor ons heel bekend (TRB). Zij leefden in een groot gebied in Europa dat zich uitstrekte van het noorden tot Polen en Zuid-Zweden tot Slowakije. Binnen deze cultuur zijn regionale verschillen kenbaar, want de vondsten verschillen onderling sterk. De west-groep omvatte Noordwest-Duitsland en het noorden van Nederland. Rond de rivieren de Rijn en Maas leefden in die periode mensen van de Vlaardingencultuur.
Rond 2900 v. Chr. kwam er vrij plotseling een einde aan de TRB-cultuur. We vinden dan sporen van de Enkelgrafcultuur (EGK). Wat er precies gebeurd is, of waarom de overgang plaats vond, is nog niet bekend.
TRB grafgebruik
De bekendste prehistorische grafmonumenten zijn zonder twijfel hunebedden. Hunebedden zijn tussen 3400 en 3050 v. Chr. gebouwd en zijn grafkamers waar waarschijnlijk alleen de belangrijkste mensen in werden bijgezet. In de hunebedden in Nederland zijn geen botten gevonden (die zijn lang geleden vergaan) maar wel heel veel aardewerk en bijlen, pijlpunten, barnsteen, git en kwarts. In het buitenland is bladkoper gevonden, wat toen heel zeldzaam en duur was. Waarschijnlijk werd er eens per 2 tot 10 jaar een persoon in een hunebed bijgezet. In latere perioden zijn er ook crematieresten bijgezet.
Er liggen nu nog 54 hunebedden in Nederland. Dit aantal was veel hoger, want veel hunebedden zijn afgebroken om de stenen te kunnen gebruiken voor de bouw van bijvoorbeeld kerken en dijken. Het grootste hunebed ligt naast het Hunebedcentrum (D27).
Naast hunebedden zijn er ook vlakgraven en steenkisten gevonden.
Bijzondere vondsten
In Duitsland zijn huisplattegronden gevonden van de Trechterbekercultuur. Op deze plattegronden is de neolithische boerderij in het Oertijdpark gebaseerd. Andere bijzondere vondsten zijn een eergetouw (een voorloper van de ploeg) en een wagen.
In Anloo is tijdens een opgraving een palissade gevonden waarvan men nog niet precies weet waar het voor heeft gediend. Wellicht diende het als omheining of versterking en zouden er huizen binnen de palissade hebben gelegen. Het kan ook gediend hebben als veekraal. De palissade is gebouwd op een belangrijke route op de Hondsrug.
Kleding
Vondsten van kleding zijn zeer zeldzaam omdat vezels bijna niet bewaard blijven in de grond. Toch kan het eeuwen lang bewaard blijven, mits het bijvoorbeeld bewaard blijft in veen of ijs. Denk bijvoorbeeld aan Ötzi die in smeltend gletsjerijs gevonden is. Dit is de meest complete vondst van kleding uit de steentijd. Door deze vondst weten we nu heel wat details over de periode waarin hij leefde.
Otzi leefde ongeveer 3300 v. Chr. (midden neolithicum) en hij droeg kleding dat gemaakt was van verschillende soorten materiaal. Zijn beenwindsels waren van stroken geitenleer, zijn hoed was gemaakt van berenvel en zijn schoenen en mantel waren gemaakt van gras. Lees hier meer over Ötzi: http://archeologieonline.nl/artikel/twintig-jaar-%C3%B6tzi-alles-over-de-ijsmummie
Cultuur laat-neolithicum
In het laat-neolithicum leefde de Enkelgrafcultuur (EGK) in ons gebied. Later ging de EGK over in de Klokbekercultuur, met als belangrijkste indicator een verandering in het aardewerk. Waarschijnlijk waren het immigranten die zich in ons gebied vestigden.
Uit de Bekerperiode zijn veel eergetouwsporen gevonden. Helaas weten we weinig over huisplattegronden of voedselresten.
EGK Grafgebruik
Tijdens de Enkelgrafcultuur maken we voor het eerst kennis met grafheuvels. In deze grafheuvels lagen belangrijke personen begraven. Ze kregen grafgiften mee zoals bijlen, strijdhamers, messen en aardewerk. Meestal lag er één persoon in een grafheuvel. Ook de Klokbekercultuur maakte gebruik van grafheuvels. In totaal zijn er in Nederland 150 grafheuvels bekend uit het neolithicum.
Bijzondere vondsten
De enige vondst van een nederzetting van de Enkelgrafcultuur is gedaan in Noord-Holland.
Ook werden de eerste veenwegen gebouwd, met takken en bomen die in elkaars verlengde lagen om zo de natte veengebieden te kunnen oversteken.
Koper (en in mindere mate goud) deed nu voor het eerst zijn intrede in Nederland. Deze metalen werden via ruilhandel uit Engeland verkregen en werden verwerkt in sieraden en dolken. Later werd koper gelegeerd met tin en ontstond er brons, een metaal dat veel harder en bruikbaarder was. Dit is het begin van de bronstijd.
Bronnen:
– Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans & H. Sarfatij. Verleden Land. Amsterdam 1981.
– Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 2005.
– Van Ginkel, E. & L. Verhart. Onder onze voeten. Amsterdam, 2009.
Tekst: Nikky Kruithof